Eens per jaar gaan de vrouwen op pad.
Ze wonen dicht bij de rivier aan de rand van het ondoordringbare oerbos. Eens per jaar laten ze alles achter. Van jong tot oud gaat mee. Ze gaan naar de plek waar ze generaties lang al heengaan. En iedereen heeft het er over: “Oh, morgen… dan gaan we!”
De een maakt haar huis nog schoon, de ander kookt eten voor een paar dagen, de volgende maakt ruzie met haar man omdat ze dit jaar toch ook weer meegaat. Want álle vrouwen gaan. Jong en oud. Ouderen die moeite hebben met lopen worden ondersteund. Hele kleine kinderen worden gedragen. En de paar vrouwen die al zó oud zijn dat ze achter moeten blijven, zoeken elkaar op in deze dagen. Die hebben zo hun eigen kring om met elkaar wijsheid delen. Maar alle andere vrouwen gaan. Ze nemen hun spullen mee en heel vroeg, als de zon nét opgekomen is en ze de lantaarns nog nodig hebben, lopen ze stroomopwaarts langs de rivier.
Eens per jaar gaan ze op pad, naar de vrouw in de rivier. Onderweg wordt er gelachen, gezongen, grapjes gemaakt en stoer gedaan. Er wordt gespeeld, gehuild, er worden moppen verteld, handstands gemaakt – een enkeling kan zelfs een spagaat – en iedereen doet het op haar eigen manier. De zon verwarmd hun gezichten en schittert prachtig in het water. Het meegenomen eten wordt eerlijk verdeeld. Er worden verhalen verteld, en nog meer verhalen. Kinderen spelen in de rivier en ouderen worden gesteund, want iedereen heeft recht op een plek.
Niemand merkt dat het eigenlijk best ver lopen is, want als je zo met elkaar in contact de dingen doet, dan gaat het als vanzelf. Dan is het alsof de rivier stroomt, ook in jou. En daarom gaan ze ook.
Aan het eind van de dag komen ze aan op de vertrouwde plek waar ze ieder jaar rusten; daar waar het voor hen goed is. Ze maken een kamp, er wordt een vuur gestookt, er wordt gezongen en de liederen klinken door het bos. Sommigen gaan vroeg naar bed, anderen praten nog wat of dansen nog wat met elkaar rond het vuur. Uiteindelijk kruipt iedereen in de tenten, lekker warm, nog even een glimlach, nog even een traan. En daar met zijn allen in het bos, vlak bij de rivier, vlak bij de vrouw in het water, slapen ze in.
De volgende morgen, nog voor de zon opkomt, is het al vroeg een leven van jewelste. Iedereen is klaar voor de ceremonie. Als de zon over de boomtoppen komt lopen ze met elkaar de rivier in. Precies naar de plek waar ze haar vorig jaar hebben achter gelaten. Ze bukken en tillen een prachtig beeld uit het water.
Daar is ze, Hinanna, eeuwenoud. Ze leggen haar op de kant en wassen haar schoon. Haar gezicht, haar borsten, haar wangen, haar ogen, haar lijf, haar handen, voeten, de spleet tussen haar benen, haar billen. Ze vertroetelen haar en maken haar glanzend schoon.
Alle handen doen mee, van jong tot oud. En dan lijkt het wel of ze tot leven komt, alsof het steen warm wordt en gloeit…..
Als alle vrouwen klaar zijn met het ritueel van het schoonmaken van deze wonderschone vrouw plukt iedereen een bloem, een blad, een tak, iets wat symbool staat voor wat ze dit jaar teveel hebben gedaan. Datgene waar ze teveel aandacht aan hebben besteed. Datgene waar ze afscheid van kunnen nemen omdat het klaar is of oud en niet meer nodig is.
Dan versieren de vrouwen Hinanna met het symbool en met hun giften. Ze sieren haar met alles wat niet meer nodig is en wat ze niet mee terug willen nemen. Ze sieren haar met alles wat van belang is om achter te laten, met liefde.
En als Hinanna helemaal vol bloemen en takken en ander prachtig materiaal ligt, lijkt het alsof ze glimlacht. Want Hinanna neemt het mee. Met liefde.
Als iedereen iets bij Hinanna heeft neergelegd, tillen ze haar op en leggen haar terug in de rivier. Precies op die plek waar ze haar over een jaar weer zullen ontmoeten. Het water zal haar bevrijden van alles wat niet meer nodig is en het met de stroom meevoeren.
En de vrouwen kijken het na. Sommigen met weemoed, sommigen met een beetje spanning in hun hart: ‘Oh, wat gaat er komen nu ik dit heb losgelaten’. En anderen met de wetenschap: ‘Ik heb volgend jaar weer een kans. Wellicht is er dan nog meer.’
En als het ritueel voorbij is, ontstaat er – zoals dat altijd gaat – lawaai, gelach en gespetter. Er wordt in de rivier gespeeld, ondergeduwd, gezwommen. De kleintjes worden onder begeleiding van een paar vrouwen alvast op pad gestuurd. Want ze gaan ook weer terug, terug langs de rivier en op de een of andere manier is de terugweg altijd zoveel sneller dat de heenweg. Want om te gaan, te beslissen om op pad te gaan lijkt soms zoveel lastiger dan weer naar huis te gaan.
Naarmate de dag vordert, worden ze stiller. Soms is het echt stil en als je om je heen kijkt, zie je dat de vrouwen nadenken over: ‘hoe kom ik nou thuis? Wat heb ik achtergelaten? Wat neem ik mee van deze ontmoeting? Als ik thuiskom, ben ik dan alleen of is er iemand die op mij wacht? Zou er eten gekookt zijn voor mij? Zou het een rotzooi zijn? Zou ik eigenlijk wel gaan of ga ik nog een nachtje alleen in het bos slapen?’ Zo heeft iedereen haar eigen gedachten en natuurlijk, als ze vlak bij het dorp zijn, is er ook de vreugde van het weerzien. De vreugde van een thuis, van een veilige plek, met de wetenschap: één keer per jaar gaan we samen op pad. Verbinden we ons, gaan we samen, is er ruimte voor alles wat er is. Laat ik achter en ga ik verder.
Dus aan jou zou ik willen vragen: wat zou jij kunnen achterlaten bij Hinanna? Zodat zij er de komende tijd voor kan zorgen en jij het los kunt laten.
Dat wat je bij haar achterlaat krijgt een plek, soms in het water, soms in de aarde, soms in de lucht, soms in het vuur, maar altijd met respect in een ritueel… samen met vrouwen. En met Hinanna.